Opa’s Wandelstok

Cane

Wandelstok, in donkerbruin hout, 82 cm., voorstellende een slang rond een tak gekronkeld, die uiteindelijk uit zijn bek groeit, met op de top een ondeugend figuurtje dat zijn behoefte doet op een po. Mijn moeder was Anneke van de Post en trouwde onder haar stand met de schrijnwerker uit een landbouwgezin, Dolf van Naadje (Leonard) van Lenske (Laurent) van Naadje van Lenske van Naadje van Naadje. Beiden waren geboren in 1905, mijn vader in Bilzen, waar ze elkaar ontmoetten, mijn moeder in Peer, beiden in Belgisch Limburg. Hij streefde in het maatschappelijk leven zijn schoonfamilie glansrijk voorbij als een gerenommeerd vakman, die van alle markten thuis was als aannemer en kreeg zelfs een lintje. Mijn moeder was een Jeurissen, haar vader, Henri, mijn peter, naar wie ik vernoemd werd (maar mijn roepnaam werd mijn tweede naam, Paul, naar Mère Paula, een boezemvriendin van mijn moeder, een non van de orde der Ursulinen; mijn derde Florent, naar mijn meter, tante Florentine, de oudste zuster van mijn vader) was postmeester, dat wil zeggen directeur van een kantoor van de Belgisch Post, een genationaliseerd bedrijf. Hij was een rechtstreekse neef (kozijn) van de Kempische schrijver Alfons Jeurissen (1874-1925), die volkse verhalen schreef, voornamelijk over het moeilijke leven van “de heikleuters”, trouwens de titel van één van zijn boeken. Haar moeder was een Rombouts en Frans (later Francis) Rombouts, hoog op in mijn en haar stamboom, schopte het in 1679 zelfs tot burgemeester van New York voor 16 maanden, maar dat is een ander verhaal: wikipedia nl: Francis_Rombouts.

In die tijd woonden de postbeambten in het postkantoor, waar een van opa’s postboden na zijn dagtaak te hebben vervuld tijd overhad om houtsnijwerk te verrichten. Zo sneed hij deze wandelstok, die hij bij diens afscheid (pensionering) cadeau gaf.