De Herfst

Kleine miseries van oktober
Jules Laforgue (Vertaling Paul Mercken)

Oktober stort mij altijd in het slik
De fabrieken, honderd kelen die rook naar de hemel blazen…
De hoenders worden dik
Voor de Kerstfasen.

O ! Dat ik dan balkend naar verbleekte regressies
Duizend IJsbergen smelt in de noorderstreken
Van beangstigende mystieke depressies
van preken!…

Want voornaamheid is raar in dit leven;
Gerechtigheid? Zeker, maar wat nog als mijn hof gedijt?
Wie zal mijn keuken zijn zegen geven
Voor altijd?

Ik zal mijn gebeden zeggen bij de Vroegere Sneeuwval:
En tegen de Wind roepen: “En jij ook, boef!’
En niets verlicht je zoal
Als dit, oef!

(Met de Sneeuw valt er een rozenkrans
van doodsangst; men ziet lui met een hart van leer, de vileine,
En die de strop verdienen om hun hals
erdoor verkwijnen.}

Maar echt, zijn oorlellen schrobben, speeltuig van bedrog…
Niets, noch de seizoenen, de kunsten of de hemelbogen,
Is waard twee centen rok
Twee paar ogen.

Dus, kleintje, twee centen rok met een nog lauwe gulp,
En twee centen kijkgeld, geen saaie bedeling…
Want er is maar één echte hulp
Tegen verveling.